(Uit: hoe Den Haag de jazz leerde kennen,1919-1926, van Maarten van Doorn, jaarboek Die Haghe 1997)
Dat de Jazz niet meteen populair was, blijkt uit het verslag in het Vaderland van 9 augustus 1919 van de journalist Hans Martin, die in schrille kleuren schildert wat hij had meegemaakt in een jazzclub op Leicester Square in Londen:
‘waar-naarmate ge afdaalt- de kletterende ratelmuziek al harder, al onstuimiger op u toe komt daveren’.
Na een beschrijving van het aanwezige publiek en de ruimte (‘een lage kelder met Turksche en Oostersche lampen, bonte lampions, en een paar verwelkte guirlanders, – alles verdoezeld, vervaagd in de rook van Engelsche cigaretten,- bedwelmende weeë, duizeligmakende opiumlucht’) geeft hij verslag van een optreden van muzikanten, dat te mooi en te informatief is om hier niet te laten volgen.
‘Daar, opeens, een paar accoorden, -er komt beweging in de pratende jongelui op het podium-, de Jazz, the latest craze of London, gaat beginnen. En ineens krijg je de zuivere visie van in een dolhuis te zijn. Een piano, een mandoline, een hobo, een trommel. De man achter de trommels is de hoofdpersoon, hij leidt het orkest, geeft maat, melodie en frasering aan, Hij heeft niet alleen trommels, klappers, bekkens, rinkelende glazen scherven, schel klinkende metalen platen – hij heeft… o het is verschrikkelijk wat de man allemaal heeft om lawaai, veel lawaai, geweldig veel lawaai mee te maken. De muziek begint. Is het muziek? Neen- het is een opwindend, krankzinnig makend geluid, dat langzaam in je vreet en je tot den rand van waanzin brengt. De piano en de mandoline geven de wijs aan, een van die wijsjes, die voor grappige ledepoppen gemaakt schijnt, met houten, sterk rytmisch afgekapte bewegingen,- van die wijsjes waar je onwillekeurig met je voeten gaat zitten klepperen op de maat. De hobo, -met een geluid als een lallende, schreeuwende dronken man, met zware basstem-, de hobo, melancholiek, triest, jammerlijk, ondersteunt de grondtoon van de wijs, houdt deze te lang aan, onderstreept ze te dik; het is of een beschonkene, onmachtig om zijn mond te houden, poogt mee te zingen met de vlugge, razende, houterig rytmische muziek van piano en mandoline. Het geeft aan de wijs iets wanstaltigs iets absurds, iets dat heel erg naar waanzin helt.
En daartusschen ratelt en rammelt, klettert en jankt en dreunt en ploft en gilt het geluid van trommen en scherven stukken hout en metalen platen.-Het felle geluid flitst opeens onverwacht door de muziek als een vlakbij inslaande bliksem, het roffelt en dreunt, lang aangehouden als een rommelende donder, als een zware wagen over een houten brug-, het trilt en siddert als het plotselinge uiteenspatten van glaswerk, alsof opeens keien door de kelderramen worden geworpen. Het is schrikwekkend, het is op de rand van dolheid en amok loopen-, het is als derwisj muziek.(www.draaiendederwisj.nl) Die geluiden, rytmisch doorgezet, steeds met denzelfden vluggen maat volgehouden, met het lallende dronkenmansgehuil van de hobo, de ophitsende snarentokkeling der mandoline, -de kletterende dreunende ontploffing van geluiden uit trommen, scherven, metalen platen, -die verwarring van lawaai. dat tenslotte nog een melodie behoudt,- een melodie, die door stage herhalingen een obsessie wordt,- die cacophonie, die toch melodisch blijft, werkt ontzenuwend, werkt als derwisj muziek, brengt het gehele lichaam in een verdoofde beweging, die dansen wil en ook dansen wordt… Opeens huilt de hobo een lang aangehouden klaagtoon, rinkelt en davert het, klinkt dubbelslag van hout op hout,-
En het is uit, – De muziek zwijgt, – de dansende paren ontwarren zich, vrouwen loopen naar spiegels, schikken hun kapsel, -mannen betten zich het parelende voorhoofd’.
Hoe men in Den Haag en Scheveningen reageerde op dit artikel is natuurlijk niet bekend. Er zullen mensen zijn geweest die een waarschuwende vinger hebben opgestoken tegen deze verwording van de maatschappij; anderen zullen hebben gesmuld van deze berichtgeving en hoopten vurig dat er in Den Haag zulke gelegenheden zich snel zouden voordoen.
En die kwamen al snel.
Na de Eerste Wereld Oorlog, eind augustus 1919, duikt voor het eerst het woordje JAZZ op in advertenties in de kranten in Den Haag als impresario Max van Gelder het Cabaret Artistique in Scheveningen presenteert:
Iedere avond onder anderen Ninette en Jean Austral, ‘The famous Australian Dancers en Dances from their repertoire The latest craze of London and New York “THE JAZZ”
In hetzelfde programma vertolkte Willy Allen “Ragtime Songs”.
De nieuwste dansen werden in de dansscholen aangeprezen, o.a. door het beroemde Dans-Instituut van Weyne & Sternfeld aan de Koningin Emmakade. Deze hadden ‘de eer te berichten, dat zij vanaf 16 augustus 1919 privaatles geven in The Jazz, Jazz-Waltz en Hesitation zooals deze worden gedanst in de Londensche Society’.
De dansschool van Mies Heijstee aan de Bazarstraat 20 onderwees ‘Moderne society dansen volgens het laatste congres van de Imperial Society of Dance Teachers te Londen’. Het waren de ‘Jazz, Rocker, Peace Walk, Jazz Walz etc.’
Voor zover bekend schijnt de eerste jazzband van ons land te zijn geweest James Meijer’s Jazzband onder leiding van de jazzpianist Leo de la Fuente. De band (piano, banjo, viool, fagot en drums) werd genoemd naar de hier genoemde James Meijer, die onder meer de bladmuziek verzorgde. In ieder geval trad in de lente van 1920 in Hotel Central in Den Haag een heuse, Engelse jazzband op, The Mayfair Jazzband onder leiding van Lewis Jones, een man die voordien een engagement had in Londen bij de “Trocadero” en de “Bryce Club”, hetgeen zijn faam moest staven. Vanaf 7 maart speelde hij ’s-middags van 3 tot 5 en ’s-avonds van 8 tot 12. In april speelde Lewis Jones on onder de naam Yasz-band The Syncopated Five in het paviljoen van het Wilhelmina Wandelhoofd op Scheveningen.
Een van de Haagse jazzpioniers, Coen Gonsalves van The Queens Melodists, herinnerde zich jaren later dat hun muziek weldegelijk aansloeg, ‘al was het maar keteltjesmuziek of gepluk van een banjo, er was een nieuwe klank, een nieuwe kleur, ook het ritme was beter en paste meer bij de moderne dans.’
Pas in de zomer van 1921 kreeg Jazz in Den Haag/Scheveningen een Nederlands gezicht. Er kwamen meer jazzbands of wat daar voor door mocht gaan. Zo maakte op 3 september 1921 de Jazzband o.l.v. Jules Dreese zijn opwachting in het Kurhaus tijdens het door Maddy en Willy Encla geleide Groot Bal. Waarschijnlijk werd een strijkje bedoelt dat af en toe op jazz lijkende klanken voortbracht.
In het intieme theater Mascotte in de Wagenstraat (68) presenteerde kapelmeester W.J. Wisse in oktober 1921 het programma Jazzing de jazz met zijn succes-ensemble Mascotte. Wat de inhoud en vorm was van dit programma of van het ensemble vermeldt de historie niet, maar dat het weinig met Jazz te maken had zoals wij die nu kennen kan gevoeglijk worden aangenomen. De samenstelling en grootte van de jazzbands in die beginjaren geven daar alle aanleiding toe. (wordt vervolgd)